Dutch-English Dictionary - B

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (651) B (1011) C (164) D (3510) E (1081) F (171) G (805) H (1936) I (1079) J (245) K (676) L (408) M (643) N (357) O (716) P (474) Q (2) R (343) S (988) T (982) U (168) V (1141) W (924) Y (88) Z (779)

Dutch	English Sort descending	Learn
Breng me erheen, alstublieft.	Take me there, please.	Learn
Breng me naar de kerk, alstublieft.	Take me to the church, please.	Learn
belasting	tax	Learn
belastingontduiking	tax evasion	Learn
belastingdelicten	tax offenses	Learn
belastingaangifte	tax return	Learn
belastingen	taxes	Learn
Bedankt voor de uitnodiging.	Thank you for your invitation.	Learn
bedankt	thanks	Learn
Bedankt voor de koffie.	Thanks for the coffee.	Learn
beken daarom uw zonden aan elkaar	therefore confess your sins to one another	Learn
boven zich hadden zij slechts het dak, waardoor de wind heenfloot, al mochten de grootste reten ook met stro en lompen dichtgestopt zijn.	they had only the roof to cover them, through which the wind was howling, although the largest holes had been plugged with straw and rags.	Learn
bedacht	thought (past participle)	Learn
bedreigingen	threats	Learn
bon	ticket; voucher	Learn
betegelde	tiled	Learn
band	tire	Learn
begeleiden	to accompany	Learn
bereiken	to achieve	Learn
beroeren	to affect	Learn
beantwoorden	to answer	Learn
benaderen	to approach	Learn
betogen	to argue	Learn
bijstaan	to assist	Learn
bijvoegen	to attach	Learn
bestanden bijvoegen	to attach files	Learn
bijwonen	to attend	Learn
bakken	to bake	Learn
bonzen	to bang	Learn
blut zijn	to be broke	Learn
balen	to be fed up with; to be sick and tired of	Learn
begeleid worden	to be guided	Learn
blij zijn met	to be happy with	Learn
bang zijn voor	to be scared of	Learn
beginnen	to begin	Learn
belegeren	to besiege	Learn