Dutch-English Dictionary - A

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (650) B (1004) C (163) D (3499) E (1078) F (169) G (804) H (1932) I (1072) J (244) K (673) L (406) M (643) N (356) O (713) P (472) Q (2) R (343) S (985) T (977) U (166) V (1139) W (918) Y (88) Z (776)

Dutch Sort descending	English	Learn
aanpakken	to tackle	Learn
aanpassen	to adjust	Learn
aanpassing	adjustment	Learn
aanpassingen	adjustments	Learn
aanpassingen op bestaande functionaliteiten	adjustments to existing functionalities	Learn
aanraden	to recommend; to advise	Learn
aanrader	recommendation	Learn
aanraken	to touch	Learn
aanraking	touch; contact	Learn
aanrakingen	touches	Learn
aanrecht	kitchen worktop (British); kitchen counter (US)	Learn
aanreiken	to provide; to offer	Learn
aanrijding	collision	Learn
aanschuiven	to join in	Learn
aanschuiven	to draw up to the table	Learn
aanschuiven	to queue	Learn
aanslag	attack	Learn
aanslagbiljet	assessment notice	Learn
Aanslagbiljet inzake Onroerende Voorheffing	Tax bill in respect of Land Tax	Learn
aanslagen	attacks	Learn
aansluit	connects	Learn
aansluiting	connection	Learn
aansluitingen	connections	Learn
aanspreek	address; speak to	Learn
aanspreekbaar	approachable	Learn
aanspreekpunt	point of contact	Learn
aanspreken	to address	Learn
aanstaarde	stared	Learn
aansteken	to ignite	Learn
aansteker	lighter	Learn
aanstellen	to appoint	Learn
aanstelling	appointment	Learn
aanstootgevende	offensive	Learn
aantal	number; quantity	Learn
aantassing	deterioration	Learn
aantekeningen	notes	Learn