English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1812) B (692) C (1166) D (813) E (500) F (655) G (403) H (995) I (1698) J (119) K (76) L (479) M (672) N (341) O (377) P (844) Q (32) R (507) S (1690) T (6706) U (154) V (124) W (1093) X (4) Y (337) Z (14)

English	Dutch	Learn
the sparrow	de mus	Learn
The speaker’s assertion is dubious.	De bewering van de spreker is twijfelachtig.	Learn
the spear	de speer	Learn
the specialty	de specialiteit	Learn
the spectator	de toeschouwer	Learn
the speech	de toespraak	Learn
the speech	de spraak	Learn
the speech	de rede	Learn
The speech by De Wever	De toespraak van De Wever	Learn
The speech took too long.	Het betoog duurde te lang.	Learn
The speech was boring.	Het betoog was saai.	Learn
the speed	de vaart	Learn
the speeds	de snelheden	Learn
the spell	de ban	Learn
the sperm whale	de potvis	Learn
the sphere	de bol	Learn
the spices	de specerijen	Learn
the spider	de spin	Learn
the spinach	de spinazie	Learn
the spinal cord	het ruggenmerg	Learn
the spinal cord injury	het ruggenmergletsel	Learn
the spine	de ruggengraat	Learn
the spiral staircase	de wenteltrap	Learn
the spirit	de geest	Learn
The spirit is willing, but the flesh is weak.	De geest is gewillig, maar het vlees is zwak.	Learn
the spite	de rancune	Learn
the splash	de plons	Learn
the splendor	de pracht	Learn
the spokesman	de woordvoerder	Learn
the sponge	de spons	Learn
the spoon	de lepel	Learn
the sport	de sport	Learn
the sports hall	de sporthal	Learn
the spotlight	de schijnwerpers	Learn
The spotlights accentuated the beautiful architecture of the building.	De schijnwerpers accentueerden de prachtige architectuur van het gebouw.	Learn
The spotlights illuminated the stage during the concert.	De schijnwerpers verlichtten het podium tijdens het concert.	Learn