Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1817) B (695) C (1172) D (817) E (502) F (661) G (406) H (999) I (1705) J (119) K (76) L (480) M (672) N (341) O (377) P (846) Q (32) R (513) S (1691) T (6722) U (155) V (123) W (1098) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
the stool de kruk
the stop de halte
the stops de haltes
the storage de opslag
the storage area de opslagruimte
the storage is full de opslag is vol
the stork de ooievaar
the storm de storm
The storm roared around the duckling so bad that it had to sit down so it would not blow over. De storm gierde zo verschrikkelijk om het eendje heen, dat het moest gaan zitten, om niet omver te waaien.
the story het verhaal
the stove de kachel
The strange atmosphere made her uneasy. De vreemde sfeer maakte haar onbehaaglijk.
the strangers de vreemdelingen
the strategy de strategie
the straw het stro
the strawberries de aardbeien
the strawberry de aardbei
the strawberry ice cream het aardbeienijs
the strawberry jam de aardbeienjam
The stray cat meowed loudly. De zwerfkat miauwde luid.
The stray cat was looking for food. De zwerfkat was op zoek naar eten.
the stream de stroom
the street de straat
The street is very narrow here. De straat is hier erg krap.
The stress is on the first syllable of that word. De klemtoon ligt op de eerste lettergreep van dat woord.
the strict supervision het strenge toezicht
the strides de passen
the striker de spits
the string de snaar
the string de pees
the strings de snaren
the strip de reep
the stroke of eight o’clock klokslag acht uur
the stroller de kinderwagen
The stronger the response, the better we can respond to your needs. Hoe sterker de respons, hoe beter we kunnen inspelen op jouw noden.
the structure de structuur