English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1356) B (616) C (991) D (685) E (434) F (568) G (334) H (820) I (1381) J (102) K (66) L (425) M (587) N (315) O (329) P (728) Q (29) R (435) S (1482) T (5919) U (124) V (115) W (856) Y (302) Z (13)

English	Dutch	Learn
the touch; the contact	de aanraking	Learn
the tourist information office	het VVV-kantoor	Learn
The tow truck will tow the truck away.	De sleepwagen zal de vrachtwagen wegslepen.	Learn
the towel	de handdoek	Learn
the town	de stad	Learn
the town hall	het gemeentehuis	Learn
the town hall	het raadhuis	Learn
the town hall with a pump in front of it	het raadhuis met een pomp ervoor	Learn
the towpath	het jaagpad	Learn
The toy the boy was playing with is broken.	Het speelgoed waarmee de jongen speelde is stuk.	Learn
the tracks	de sporen	Learn
the trade	de handel	Learn
the trader	de handelaar	Learn
the traffic	het verkeer	Learn
the traffic jam	de file	Learn
the traffic sign	het verkeersbord	Learn
the trailer	de aanhangwagen	Learn
the train	de trein	Learn
The train is arriving soon.	De trein is in aantocht.	Learn
The train journey there took longer than expected due to delays.	De treinreis heen duurde langer dan verwacht vanwege vertragingen.	Learn
the train station	het treinstation	Learn
the training	de opleiding	Learn
The training includes gymnastics, weights and running.	De training omvat gymnastiek, gewichten en hardlopen.	Learn
the tram	de tram	Learn
the transaction	de verrichting	Learn
the transfer	de overdracht	Learn
The transfer to the Business of applications such as through workshops.	De overdracht naar Business van applicaties o.a. d.m.v. workshops.	Learn
the transition phase	de overgangsfase	Learn
the translation	de vertaling	Learn
the translator	de vertaler	Learn
the transport	het vervoer	Learn
the trap	de valkuil	Learn
the traveller	de reiziger	Learn
the travelling	het gereis	Learn
the tray	het dienblad	Learn
the trays	de schalen	Learn