Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

1 (8) 2 (4) A (1838) B (702) C (1179) D (820) E (504) F (665) G (407) H (1019) I (1710) J (119) K (77) L (483) M (672) N (342) O (381) P (854) Q (32) R (515) S (1702) T (6799) U (155) V (124) W (1100) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
the shoemaker de schoenmaker
the shoemaker’s craft het ambacht van de schoenmaker
the shoes de schoenen
the shooter de schutter
the shooting incident het schietincident
the shop de winkel
the shop shelves de winkelrekken
the shop-windows de winkelramen
the shopping het winkelen
the shopping centre het winkelcentrum
the shops de winkels
The shops are closed. De winkels zijn gesloten.
the shore de wal
the shortage on the labour market de krapte op de arbeidsmarkt
the shortages de tekorten
the shorts de korte broek
the shot het schot
the shoulder de schouder
the shoulders de schouders
the show de uitzending
the shower de douche
the showers de buien
the showroom de toonzaal
the shred het greintje
the sick report de ziekmelding
the sickle de sikkel
the side de zijde
the side de kant
the sidebar de zijbalk
the sideboard de dressoir
the sides de kanten
the sidewalk het trottoir
the siege de belegering
the siege het beleg
The siege by the enemy caused famine. De belegering door de vijand veroorzaakte hongersnood.
The siege lasted three days. De belegering duurde drie dagen.