Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (2) 1 (13) 2 (6) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (1) 9 (1) A (2007) B (711) C (1206) D (837) E (523) F (715) G (423) H (1108) I (1952) J (121) K (79) L (496) M (727) N (370) O (432) P (871) Q (33) R (520) S (1804) T (7031) U (158) V (126) W (1179) X (4) Y (374) Z (20)
English Dutch Recording Learn
the hallway de gang
the ham de ham
the hamburger de hamburger
the hamster de hamster
the hand de hand
the handbag de handtas
the handful het handvol
the hands de handen
the hands (diminutive) de handjes
the handshake de handdruk
the hangover de kater
the happiness het geluk
the hardest question de lastigste vraag
the hardship de ontbering
the hardships de ontberingen
the hare de haas
the hare and the tortoise de haas en de schildpad
the harness het gareel
the harp de harp
the harsh weather conditions de barre weersomstandigheden
the harvest de oogst
The harvest is good this year. De oogst is dit jaar goed.
the hassle het gedoe
the hassle de rompslomp
the hat de hoed
the hatch het luik
The hauling of heavy furniture lasted for hours. Het gezeul met de zware meubels duurde uren.
The haunted house scares the kids stiff. Het spookhuis jaagt kinderen de stuipen op.
the hay het hooi
the haystack de hooiberg
the haze de waas
the head (animal) de kop
the head (diminutive) het kopje
the head het hoofd
the head injury het hoofdletsel
the headache de hoofdpijn