Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (2) 1 (14) 2 (7) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (1) 9 (1) A (2021) B (721) C (1214) D (844) E (531) F (721) G (433) H (1112) I (1959) J (123) K (80) L (500) M (728) N (373) O (434) P (875) Q (33) R (525) S (1823) T (7057) U (159) V (127) W (1189) X (4) Y (374) Z (20)
English Dutch Recording Learn
the boss de chef
the bottle de fles
the bottle of milk de fles melk
the bottlenecks de knelpunten
the bottom de bodem
The boundary between home and office has faded De grens tussen thuis en kantoor is vervaagd
the boutiques de boetieks
the bow de boog
the bow de buiging
the bowl de kom
the bowl de schaal
the bowler hat de bolhoed
the bowls de kommen
the box de doos
The box was filled with styrofoam. De doos was gevuld met piepschuim.
the boxer de bokser
the boxes de dozen
the boy de jongen
the boys de jongens
the brain de hersenen
the branch de tak
The branch is full of leaves. De tak is vol met bladeren.
the branches (parts of a business) de vestigingen
the branches de takken
the brand new prisons de gloednieuwe gevangenissen
the bread het brood
The bread is in the oven. Het brood zit in de oven.
the breakfast het ontbijt
the breast de borst
the breastfeeding de borstvoeding
the brick de baksteen
The bride was radiant in her lavish wedding dress. De bruid straalde in haar uitbundige trouwjurk.
the bridge de brug
The bridge is reinforced with steel crossbeams. De brug is verstevigd met stalen dwarsbalken.
the bridges de bruggen
the bright red drink de helderrode drank