English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1362) B (625) C (999) D (690) E (436) F (570) G (334) H (829) I (1397) J (102) K (66) L (428) M (590) N (318) O (330) P (731) Q (29) R (438) S (1487) T (5937) U (126) V (115) W (861) Y (303) Z (13)

English	Dutch	Learn
the bicycle shop	de fietsenwinkel	Learn
the big question	de grote vraag	Learn
the biggest riot in the chess world	de grootste rel in de schaakwereld	Learn
the biggest size	de grootste maat	Learn
the bike lane	het fietspad	Learn
the bill	de rekening	Learn
the binoculars	de verrekijker	Learn
the bird	de vogel	Learn
The bird is not shy at all.	Het vogeltje is helemaal niet schuw.	Learn
the birds	de vogels	Learn
The birds in the trees flew up shocked.	De vogeltjes in het geboomte vlogen daardoor verschrikt op.	Learn
the birth	de geboorte	Learn
the bite	de hap	Learn
the black mirror	de zwarte spiegel	Learn
the blackbird	de merel	Learn
the blackboard	het schoolbord	Learn
The blacksmith pumps the bellows.	De smid blaast de blaasbalg op.	Learn
the blanket	de deken	Learn
the blaze	de brand	Learn
the blessings	de zegen	Learn
the blood	het bloed	Learn
the blossom	de bloesem	Learn
the blouse	de blouse	Learn
The blue vapor drifted in thick clouds into the trees and far over the water; the hunting dogs went into the swamp.	De blauwe damp trok in dikke wolken in de bomen en ver over het water heen; de jachthonden gingen het moeras in.
the board	het bord	Learn
the boat	de boot	Learn
the body	het lijf	Learn
the body	het lichaam	Learn
the body piercing	de piercing	Learn
the boldness	de vrijmoedigheid	Learn
the bomb	de bom	Learn
the bomb shelter	de schuilkelder	Learn
the bomb threat	de bommelding	Learn
the bombings	de bombardementen	Learn
the bombs	de bommen	Learn
the bone	het bot	Learn