Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (2) 1 (11) 2 (5) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 8 (1) A (1969) B (707) C (1196) D (835) E (520) F (712) G (421) H (1096) I (1934) J (120) K (77) L (490) M (711) N (368) O (417) P (859) Q (33) R (516) S (1784) T (7000) U (158) V (125) W (1171) X (4) Y (371) Z (20)
English Dutch Recording Learn
They can rest as long as they want to. Zij kunnen uitrusten zolang als zij willen.
They can’t build dikes. Ze kunnen geen dijken maken.
they choose two teams zij kiezen twee ploegen
They claim that they’re innocent. Ze beweren onschuldig te zijn.
They clapped their wings, and swam proudly in the water. Zij klapten met hun vleugels en zwommen fier in het water.
They could have devoured us alive. Ze hadden ons levend kunnen verslinden.
They cycled there and took the train back. Ze gingen met de fiets heen en met de trein terug.
They demanded compensation. Zij eisten een vergoeding.
They deported Tom. Ze hebben Tom gedeporteerd.
They did not go back home. Ze gingen niet terug naar huis.
They discussed the redesigns of the square. Ze bespraken de herinrichtingen van het plein.
They don’t have an apple. Ze hebben geen appel.
They don’t like me. Ze vinden me niet leuk.
They enjoyed it very much. Ze vonden het erg leuk.
They fear repercussions on the world economy. Er wordt gevreesd voor een weerslag op de wereldeconomie.
They felt treated respectfully. Zij voelden zich respectvol bejegend.
They found out. Ze kwamen erachter.
They gave us a set of towels. Ze gaven ons een stel handdoeken.
they go to the supermarket ze gaan naar de supermarkt
They guided him throughout the entire project. Ze hadden hem op sleeptouw tijdens het hele project.
They had gone out. Ze waren uitgegaan.
they had only the roof to cover them, through which the wind was howling, although the largest holes had been plugged with straw and rags. boven zich hadden zij slechts het dak, waardoor de wind heenfloot, al mochten de grootste reten ook met stro en lompen dichtgestopt zijn.
they have zij hebben
They have a dog. Ze hebben een hond.
They have a son. Ze hebben een zoon.
They have a tortoise. Zij hebben een schildpad.
They have an apple. Ze hebben een appel.
They have no home. Ze hebben geen huis.
They heard the lock creaking. Ze hoorden het slot knarsen.
They heard the lock open. Ze hoorden het slot opengaan.
They held out despite the prolonged siege. Ze hielden stand ondanks de langdurige belegering.
They keep their jewelry in the safe. Ze bewaren hun juwelen in de kluis.
They laughed and screamed. Zij lachten en schreeuwden.
They live in the United Kingdom. Zij wonen in het Verenigd Koninkrijk.
They lost the battle. Ze hebben het gevecht verloren.
They made regular appearances. Ze maakten regelmatig optredens.