Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1812) B (692) C (1166) D (813) E (500) F (655) G (403) H (995) I (1698) J (119) K (76) L (479) M (672) N (341) O (377) P (844) Q (32) R (507) S (1690) T (6706) U (154) V (124) W (1093) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
They have a tortoise. Zij hebben een schildpad.
They have an apple. Ze hebben een appel.
They have no home. Ze hebben geen huis.
They heard the lock creaking. Ze hoorden het slot knarsen.
They heard the lock open. Ze hoorden het slot opengaan.
They held out despite the prolonged siege. Ze hielden stand ondanks de langdurige belegering.
They keep their jewelry in the safe. Ze bewaren hun juwelen in de kluis.
They laughed and screamed. Zij lachten en schreeuwden.
They live in the United Kingdom. Zij wonen in het Verenigd Koninkrijk.
They lost the battle. Ze hebben het gevecht verloren.
They made regular appearances. Ze maakten regelmatig optredens.
They must endure a setback. Zij moeten een tegenslag verduren.
They never showed up. Ze kwamen niet opdagen.
They nodded in agreement. Ze knikten instemmend.
They noticed fewer fractures and head injuries. Ze stelden minder breuken en hoofdletsels vast.
They plan to come around four o’clock. Ze zijn van plan omstreeks vier uur te komen.
They play so well. Ze spelen zo goed.
They point out the obstacles along the way. Ze duiden de obstakels onderweg aan.
they question me ze bevragen me
They refuse to take a detour because it’s shorter. Ze weigeren een omweg te nemen omdat het korter is.
They rode together on the tandem. Ze reden samen op de tandem.
They saw him and rushed towards him with clapping wings. Deze zagen hem en kwamen met klappende vleugels op hem af.
They scoffed at our efforts. Ze maakten onze inspanningen belachelijk.
They scoffed at our efforts. Ze dreven de spot met onze inspanningen.
they see ze zien
They sell furniture. Ze verkopen meubels.
They sent me a free sample. Ze hebben me een gratis staal gestuurd.
They shuffled quietly down the stairs, not to wake anyone. Ze schuifelden stilletjes de trap af, om niemand wakker te maken.
They skied all day long. Ze hebben de hele dag geskied.
They speak English in the United States. Ze spreken Engels in de Verenigde Staten.
They speak English, and you? Ze spreken Engels, en jij?
They started kissing wildly. Ze begonnen hartstochtelijk te zoenen.
They suit each other. Ze passen bij elkaar.
They tell me that you’re absent-minded. Ze zeggen me dat je verstrooid bent.
They think maybe Tom had a heart attack. Ze denken dat Tom misschien een hartaanval had.
They threw bread and barley into the water. Ze gooiden brood en gerst in het water.