Skip to main content
Understand spoken Dutch
Search
User account menu
Show — User account menu
Hide — User account menu
Log in
Understand spoken Dutch
Search
Search
Main navigation
Show — Main navigation
Hide — Main navigation
Home
Online Lessons
Dictionary
FAQ
Donate
Blog
Testimonials
Contact
Breadcrumb
Home
Dictionary
English-Dutch Dictionary - T
Primary tabs
English-Dutch
Dutch-English
Dialogues
0
(1)
1
(8)
2
(4)
3
(1)
4
(1)
A
(1812)
B
(692)
C
(1166)
D
(813)
E
(500)
F
(655)
G
(403)
H
(995)
I
(1698)
J
(119)
K
(76)
L
(479)
M
(672)
N
(341)
O
(377)
P
(844)
Q
(32)
R
(507)
S
(1690)
T
(6706)
U
(154)
V
(124)
W
(1093)
X
(4)
Y
(337)
Z
(14)
English
Dutch
Recording
Learn
They have a tortoise.
Zij hebben een schildpad.
Learn
They have an apple.
Ze hebben een appel.
Learn
They have no home.
Ze hebben geen huis.
Learn
They heard the lock creaking.
Ze hoorden het slot knarsen.
Learn
They heard the lock open.
Ze hoorden het slot opengaan.
Learn
They held out despite the prolonged siege.
Ze hielden stand ondanks de langdurige belegering.
Learn
They keep their jewelry in the safe.
Ze bewaren hun juwelen in de kluis.
Learn
They laughed and screamed.
Zij lachten en schreeuwden.
Learn
They live in the United Kingdom.
Zij wonen in het Verenigd Koninkrijk.
Learn
They lost the battle.
Ze hebben het gevecht verloren.
Learn
They made regular appearances.
Ze maakten regelmatig optredens.
Learn
They must endure a setback.
Zij moeten een tegenslag verduren.
Learn
They never showed up.
Ze kwamen niet opdagen.
Learn
They nodded in agreement.
Ze knikten instemmend.
Learn
They noticed fewer fractures and head injuries.
Ze stelden minder breuken en hoofdletsels vast.
Learn
They plan to come around four o’clock.
Ze zijn van plan omstreeks vier uur te komen.
Learn
They play so well.
Ze spelen zo goed.
Learn
They point out the obstacles along the way.
Ze duiden de obstakels onderweg aan.
Learn
they question me
ze bevragen me
Learn
They refuse to take a detour because it’s shorter.
Ze weigeren een omweg te nemen omdat het korter is.
Learn
They rode together on the tandem.
Ze reden samen op de tandem.
Learn
They saw him and rushed towards him with clapping wings.
Deze zagen hem en kwamen met klappende vleugels op hem af.
Learn
They scoffed at our efforts.
Ze maakten onze inspanningen belachelijk.
Learn
They scoffed at our efforts.
Ze dreven de spot met onze inspanningen.
Learn
they see
ze zien
Learn
They sell furniture.
Ze verkopen meubels.
Learn
They sent me a free sample.
Ze hebben me een gratis staal gestuurd.
Learn
They shuffled quietly down the stairs, not to wake anyone.
Ze schuifelden stilletjes de trap af, om niemand wakker te maken.
Learn
They skied all day long.
Ze hebben de hele dag geskied.
Learn
They speak English in the United States.
Ze spreken Engels in de Verenigde Staten.
Learn
They speak English, and you?
Ze spreken Engels, en jij?
Learn
They started kissing wildly.
Ze begonnen hartstochtelijk te zoenen.
Learn
They suit each other.
Ze passen bij elkaar.
Learn
They tell me that you’re absent-minded.
Ze zeggen me dat je verstrooid bent.
Learn
They think maybe Tom had a heart attack.
Ze denken dat Tom misschien een hartaanval had.
Learn
They threw bread and barley into the water.
Ze gooiden brood en gerst in het water.
Learn
Pagination
First page
« First
Previous page
‹ Previous
…
Page
119
Page
120
Page
121
Page
122
Current page
123
Page
124
Page
125
Page
126
Page
127
…
Next page
Next ›
Last page
Last »