Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (2) 1 (11) 2 (5) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 8 (1) A (1969) B (707) C (1196) D (835) E (520) F (712) G (421) H (1096) I (1934) J (120) K (77) L (490) M (711) N (368) O (417) P (859) Q (33) R (516) S (1784) T (7000) U (158) V (125) W (1171) X (4) Y (371) Z (20)
English Dutch Recording Learn
the wood het hout
The wooden crossbeams support the roof. De houten dwarsbalken ondersteunen het dak.
the woodpecker de specht
the woods het woud
the word het woord
the words de woorden
the work de arbeid
the work het werk
the worker de arbeider
The workers demanded that they talk with the owner. De arbeiders hebben erop aangedrongen met de eigenaar te praten.
the workforce het personeelskader
The working language is Dutch. De voertaal is Nederlands.
the workload de werklast
the workload de workload
the workshops de workshops
the world de wereld
the world history de wereldgeschiedenis
the world population de wereldbevolking
the world trade de wereldhandel
the worms de pieren
the worn out batteries de versleten batterijen
The worn-out couch in the living room urgently needs new upholstery. De versleten bank in de woonkamer heeft dringend een nieuwe bekleding nodig.
The worn-out sweater has holes on the elbows. De versleten trui heeft gaten op de ellebogen.
the worst defeat in three hundred years de zwaarste nederlaag in driehonderd jaar
The worst is over. Het ergste is voorbij.
the wound de wond
The wounded were transported with an ambulance. De gewonden werden vervoerd met een ziekenwagen.
the wounds de wonden
the wounds de verwondingen
the wrapper de wikkel
the wrath de toorn
the wrist de pols
the yard het erf
the yard het hof
the year het jaar
the years de jaren