Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - F

1 (8) 2 (4) 8 (1) A (1870) B (703) C (1182) D (822) E (511) F (690) G (409) H (1039) I (1764) J (119) K (77) L (485) M (682) N (356) O (393) P (855) Q (33) R (515) S (1731) T (6869) U (155) V (125) W (1118) X (4) Y (349) Z (19)
English Dutch Recording Learn
forty-six (46) zesenveertig
forty-three (43) drieënveertig
forty-two (42) tweeënveertig
forward (part 2, 1st person singular) stuur
forward (part 1, 1st person singular) door
forward (1st person singular) doorstuur
forward vooruit
forward (archaic) voort
fossil fossiele
foster pleeg
foster child pleegkind
foster parents pleegouders
fought vochten
foul (in sport) overtreding
found vond
found bevond
found gevonden
found (plural) vonden
foundations grondvesten
founder oprichter
fountain fontein
fountain pen vulpen
four (4) vier
four and four vier en vier
four eight one vier acht één
four hundred (400) vierhonderd
four hundred and eighty-eight (488 ) vierhonderdachtentachtig
four hundred and fifty-six (456 ) vierhonderdzesenvijftig
four hundred and five (405) vierhonderdvijf
four hundred and forty-four (444 ) vierhonderdvierenveertig
four hundred and ninety (490) vierhonderdnegentig
four hundred and seventy-three (473) vierhonderddrieënzeventig
four hundred and thirty-four (434) vierhonderdvierendertig
four hundred and thirty-nine (439 ) vierhonderdnegenendertig
four hundred and thirty-three (433 ) vierhonderddrieëndertig
four hundred and twenty-two (422) vierhonderdtweeëntwintig