Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - D

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1361) B (626) C (996) D (688) E (436) F (569) G (334) H (823) I (1393) J (102) K (66) L (427) M (588) N (316) O (330) P (730) Q (29) R (437) S (1483) T (5927) U (125) V (115) W (860) Y (303) Z (14)
English Dutch Recording Learn
Don’t let go.

Laat niet los!

Don’t let Tom suffer.

Laat Tom niet lijden.

don’t let your zeal drop

laat uw ijver niet verslappen

don’t like

houden niet van

don’t love; don’t like (1st person singular)

hou niet van

Don’t make fun of foreigners.

Spot niet met vreemdelingen.

Don’t make fun of me.

Speel geen spelletje met mij!

Don’t make promises you can’t keep.

Maak geen beloftes waar je je niet aan kunt houden.

Don’t pay any attention to what your father says.

Schenk geen aandacht aan wat je vader zegt.

Don’t put your legs inward like that!

Zet je poten niet zo binnenwaarts!

don’t read

niet lezen

don’t silence the voices of the children

de stemmen van de kinderen niet doen verstommen

Don’t slouch.

Niet lummelen.

Don’t speak so fast.

Praat niet zo snel.

Don’t swear!

Niet vloeken!

Don’t talk to her right now.

Praat nu niet met haar.

Don’t touch me.

Blijf van me af.

Don’t worry, I’ll translate that for you.

Maak je geen zorgen, ik zal dat voor je vertalen.

Don’t worry.

Maak je geen zorgen.

Don’t you want any orange juice?

Wil je geen sinaasappelsap?

doom and gloom

kommer en kwel

door

deur

dormitory

slaapzaal

dose

dosis

dossier

dossier

double chin

onderkin

double room

tweepersoonskamer

doubted

betwijfelden

dough

deeg

down

neer

downhill

bergaf

downtown

binnenstad

Dozens of jihadists were released early

Tientallen jihadisten kwamen vervroegd vrij

dragging; carrying

gezeul

dragon

draak

dragon breeding

drakenfokken