Dutch-English Dictionary - Z

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (639) B (990) C (160) D (3456) E (1052) F (166) G (786) H (1899) I (1046) J (240) K (664) L (402) M (627) N (353) O (695) P (469) Q (2) R (336) S (968) T (944) U (163) V (1123) W (906) Y (88) Z (760)

Dutch	English Sort descending	Learn
zo rap mogelijk	as soon as possible	Learn
Zij stegen zo hoog, zo hoog, dat het het lelijke jonge eendje wonderlijk te moede werd	As they climbed higher and higher in the air, the ugly little duckling felt wonderfully weary	Learn
zowel	as well as	Learn
zolder	attic; loft	Learn
zak	bag	Learn
zwarte	black (long form)	Learn
zwart	black	Learn
zwart en wit	black and white	Learn
zwarte dood	Black Death	Learn
zwart haar	black hair	Learn
zegen	blessing	Learn
zalige	blissful	Learn
zowel Engels als Frans	both English and French	Learn
zowel Frans als Nederlands	both French and Dutch	Learn
Ze zijn allebei van Australië.	Both of them are from Australia.	Learn
Ze stoppen daar allebei.	Both of them stop there.	Learn
zowel privé als zakelijk	both private and business	Learn
zakelijke	business (adjective)	Learn
zakenwereld	business world	Learn
zaak	business; case	Learn
zorg	care	Learn
zorgen	cares	Learn
zekeren	certain	Learn
zuil	column	Learn
zuilen	columns	Learn
Zou ik een hamer kunnen lenen?	Could I borrow a hammer?	Learn
Zou het misschien een kalkoens kuikentje zijn?	Could it perhaps be a turkey chick?	Learn
zichtrekening	current account	Learn
zuivel	dairy	Learn
Zuivel is een andere naam voor melk en melkproducten.	Dairy is another name for milk and milk products.	Learn
Zuivel is de algemene naam voor uit rauwe melk bereide producten.	Dairy is the general name for products made from raw milk.	Learn
Zijn jullie allemaal samen gaan winkelen?	Did you all go shopping together?	Learn
zorgvuldig	diligent	Learn
zandweg	dirt road	Learn
ziekte	disease	Learn
Zie je Tom?	Do you see Tom?	Learn