Dutch-English Dictionary - Z

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (650) B (1002) C (163) D (3499) E (1078) F (169) G (804) H (1932) I (1072) J (244) K (672) L (406) M (643) N (356) O (713) P (472) Q (2) R (343) S (981) T (977) U (166) V (1139) W (916) Y (88) Z (776)

Dutch Sort ascending	English	Learn
Zijn onwankelbaar vertrouwen daarin is spreekwoordelijk.	His unshakable faith in it is proverbial.	Learn
zijn nieuwe trui	his new sweater	Learn
zijn nieuwe schoolboeken	his new school books	Learn
zijn naam	his name	Learn
zijn mondhoek	the corner of his mouth	Learn
Zijn mond voelde plotseling kurkdroog aan.	His mouth suddenly felt bone-dry.	Learn
Zijn miezerige poging faalde.	His miserable attempt failed.	Learn
Zijn mening is waardeloos.	His opinion is worthless.	Learn
Zijn mantel is versleten.	His overcoat is worn out.	Learn
zijn maatjes	his buddies	Learn
Zijn loopbaan evolueerde snel.	His career evolved quickly.	Learn
zijn litteken	his scar	Learn
zijn leeftijd	his age	Learn
Zijn kwinkslag deed iedereen lachen.	His witty remark made everyone laugh.	Learn
zijn kraag	his collar	Learn
Zijn jullie gelukkig?	Are you guys happy?	Learn
Zijn jullie echt verwant?	Are you guys really related?	Learn
Zijn jullie allemaal samen gaan winkelen?	Did you all go shopping together?	Learn
Zijn Japans is vrijwel perfect.	His Japanese is almost perfect.	Learn
Zijn inspanningen hebben niets teweeg gebracht.	Nothing has resulted from his efforts.	Learn
Zijn ideeën worden steeds ongewoner.	His ideas are becoming more unusual.	Learn
zijn hutkoffer	his trunk	Learn
zijn hologige gezicht	his homely face	Learn
zijn hemelbed	his four-poster bed	Learn
zijn hele lichaam verstarde	his whole body froze	Learn
zijn hele leger	his whole army	Learn
zijn harp	his harp	Learn
Zijn haren beginnen grijs te worden.	His hair is starting to turn gray.	Learn
zijn handschrift werd slordiger	his handwriting got messier	Learn
Zijn haar ouders gescheiden?	Are her parents divorced?	Learn
zijn glans	his shine	Learn
Zijn gezicht glom van opwinding.	His face glowed with excitement.	Learn
zijn gerafelde kussensloop	his frayed pillowcase	Learn
Zijn functie vereist veel verantwoordelijkheid.	His job requires a lot of responsibility.	Learn
zijn fraaie kop	his beautiful head	Learn
zijn flesgroene pak	his bottle green suit	Learn