Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - Z

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (650) B (1004) C (163) D (3499) E (1078) F (169) G (804) H (1932) I (1072) J (244) K (673) L (406) M (643) N (356) O (713) P (472) Q (2) R (343) S (985) T (977) U (166) V (1139) W (918) Y (88) Z (776)
Dutch Recording English Sort ascending Learn

Ze begonnen hartstochtelijk te zoenen.

They started kissing wildly.

Ze hebben de hele dag geskied.

They skied all day long.

Ze hebben me een gratis staal gestuurd.

They sent me a free sample.

Ze verkopen meubels.

They sell furniture.

ze zien

they see

Ze maakten onze inspanningen belachelijk.

They scoffed at our efforts.

Ze dreven de spot met onze inspanningen.

They scoffed at our efforts.

Ze reden samen op de tandem.

They rode together on the tandem.

Ze weigeren een omweg te nemen omdat het korter is.

They refuse to take a detour because it’s shorter.

ze bevragen me

they question me

Ze zijn van plan omstreeks vier uur te komen.

They plan to come around four o’clock.

Ze stelden minder breuken en hoofdletsels vast.

They noticed fewer fractures and head injuries.

Ze knikten instemmend.

They nodded in agreement.

Ze kwamen niet opdagen.

They never showed up.

Zij moeten een tegenslag verduren.

They must endure a setback.

Ze hebben het gevecht verloren.

They lost the battle.

Zij wonen in het Verenigd Koninkrijk.

They live in the United Kingdom.

zij lachten en schreeuwden

they laughed and screamed

Ze hoorden het slot opengaan.

They heard the lock open.

Ze hoorden het slot knarsen.

They heard the lock creaking.

Zij hebben een schildpad.

They have a tortoise.

zij hebben

they have

Ze waren uitgegaan.

They had gone out.

Ze kwamen erachter.

They found out.

Zij voelden zich respectvol bejegend.

They felt treated respectfully.

Ze vinden me niet leuk.

They don’t like me.

Ze hebben Tom gedeporteerd.

They deported Tom.

Zij eisten een vergoeding.

They demanded compensation.

Ze gingen met de fiets heen en met de trein terug.

They cycled there and took the train back.

Ze hadden ons levend kunnen verslinden.

They could have devoured us alive.

Zij klapten met hun vleugels en zwommen fier in het water.

They clapped their wings, and swam proudly in the water.

Ze beweren onschuldig te zijn.

They claim that they're innocent.

zij kiezen twee ploegen

they choose two teams

Ze kunnen geen dijken maken.

They can’t build dikes.

Ze kunnen allemaal rijden.

They can all drive.

Ze kwamen tot een schikking.

They came to an arrangement.