Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - Z

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (650) B (1002) C (163) D (3499) E (1078) F (169) G (804) H (1932) I (1072) J (244) K (672) L (406) M (643) N (356) O (713) P (472) Q (2) R (343) S (981) T (977) U (166) V (1139) W (916) Y (88) Z (776)
Dutch Recording English Learn

zijn favoriete kleur is blauw
his favorite color is blue

zijn favoriete kleur
his favourite colour

Zijn er vegetarische restaurants in de buurt?
Are there any vegetarian restaurants here?

Zijn er lakens in de kamer?
Does the room come with bedsheets?

Zijn er hier vanavond toevallig touristen?
Are there any tourists here this evening, by any chance?

zijn ellende
his misery

zijn eigen dreunende voetstappen
his own thumping footsteps

Zijn deze eetbaar?
Are these edible?

zijn bril
his glasses

Zijn bewering is ongegrond.
His assertion is unfounded.

Zijn betoog duurde een uur.
His speech lasted an hour.

Zijn baard was lang en ruig.
His beard was long and bushy.

Zijn baard was een bron van trots.
His beard was a source of pride.

zijn afscheidsbrieven
his farewell letters

Zijn aanstelling wordt morgen aangekondigd.
His appointment will be announced tomorrow.

Zijn aanbod voldoet aan mijn gading.
His offer suits my taste.

zijn
to be

zijn
its

zijn
his

zijn
are (plural)

zijlings
sideways

zijde
side; flank

zijbalk verbergen
hide sidebar

zijbalk
sidebar

Zij zijn verraders.
They’re traitors.

Zij zijn prachtig.
They’re lovely.

Zij zijn neven.
They are cousins.

zij zijn allemaal mooi, behalve dat ene
they are all beautiful except that one

zij zijn
they are

zij zag ze nu als sterren aan den hemel
she now saw them like stars in the sky

Zij woont in het Verenigd Koninkrijk.
She lives in the United Kingdom.

Zij wonen in het Verenigd Koninkrijk.
They live in the United Kingdom.

Zij wil schakelen.
She wants to switch.

zij werkt eraan
she’s working on it

Zij werden onbeleefd bejegend.
They were treated rudely.

Zij weet niet hoe ze een auto moet besturen.
She doesn’t know how to drive a car.