Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - W

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (639) B (990) C (160) D (3456) E (1052) F (166) G (786) H (1899) I (1046) J (240) K (664) L (402) M (627) N (353) O (695) P (469) Q (2) R (336) S (968) T (944) U (163) V (1123) W (906) Y (88) Z (760)
Dutch Sort descending Recording English Learn

We bouwen een muur.

We’re building a wall.

We dachten allemaal dat Tom een hartaanval kreeg.

We all thought Tom was having a heart attack.

We deden alles samen.

We did everything together.

We erkennen je recht op dit eigendom.

We concede your right to this property.

We eten veel pasta.

We eat a lot of pasta.

We gaan morgen verhuizen.

We’re moving tomorrow.

We gaan naar Duitsland.

We’re going to Germany.

We gaan om vier uur naar het zwembad.

At four o’clock we are going to the swimming pool.

We gaan skiën morgen.

We’re going skiing tomorrow.

We gaan sterven.

We are going to die.

We gaan veel plezier beleven.

We’re going to have a lot of fun.

We gaan wandelen deze namiddag.

We’re going hiking this afternoon.

We gingen naar het park om te honkballen.

We went to the park to play baseball.

We gingen samen winkelen.

We went shopping together.

we hanteren

we use

We hebben al veel geleerd.

We’ve already learned a lot.

We hebben beslist om opheldering te vragen.

We have decided to ask for clarification.

We hebben deskundigen geraadpleegd.

We’ve consulted with experts.

We hebben drie minuten.

We have three minutes.

We hebben een mooie gelegenheid.

We have a great opportunity.

We hebben een overeenkomst gesloten.

We've made a deal.

We hebben een overeenkomst.

We have an understanding.

We hebben geen behoefte aan nog meer problemen.

We don’t need any more problems.

We hebben geen tijd om te discussiëren.

We don’t have time to argue.

We hebben het vaak over het weer.

We often talk about the weather.

We hebben meer overeenkomsten dan verschillen.

There are more similarities than differences between us.

We hebben morgen een wiskunde toets.

We will have a math quiz tomorrow.

We hebben nadien veel gelachen.

We laughed a lot afterwards.

We hebben niemand om ons te helpen.

We have no one to help us.

We hebben niets gevonden om te eten.

We didn’t find anything to eat.

We hebben niets verkeerd gedaan.

We didn’t do anything wrong.

we hebben nood aan samenhorigheid

we need togetherness

We hebben overal gezocht.

We searched everywhere.

We hebben veel klanten verloren.

We’ve lost a lot of customers.

We hebben vele kilometers gelopen.

We have walked many miles.

We hebben verf nodig.

We need paint.