We bouwen een muur.
We dachten allemaal dat Tom een hartaanval kreeg.
We deden alles samen.
We erkennen je recht op dit eigendom.
We eten veel pasta.
We gaan morgen verhuizen.
We gaan naar Duitsland.
We gaan om vier uur naar het zwembad.
We gaan skiën morgen.
We gaan sterven.
We gaan veel plezier beleven.
We gaan wandelen deze namiddag.
We gingen naar het park om te honkballen.
We gingen samen winkelen.
we hanteren
We hebben al veel geleerd.
We hebben beslist om opheldering te vragen.
We hebben deskundigen geraadpleegd.
We hebben drie minuten.
We hebben een mooie gelegenheid.
We hebben een overeenkomst gesloten.
We hebben een overeenkomst.
We hebben geen behoefte aan nog meer problemen.
We hebben geen tijd om te discussiëren.
We hebben het vaak over het weer.
We hebben meer overeenkomsten dan verschillen.
We hebben morgen een wiskunde toets.
We hebben nadien veel gelachen.
We hebben niemand om ons te helpen.
We hebben niets gevonden om te eten.
We hebben niets verkeerd gedaan.
we hebben nood aan samenhorigheid
We hebben overal gezocht.
We hebben veel klanten verloren.
We hebben vele kilometers gelopen.
We hebben verf nodig.