Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - W

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (650) B (1002) C (163) D (3499) E (1078) F (169) G (804) H (1932) I (1072) J (244) K (672) L (406) M (643) N (356) O (713) P (472) Q (2) R (343) S (981) T (977) U (166) V (1139) W (916) Y (88) Z (776)
Dutch Recording English Learn

Wie is de verantwoordelijke?
Who is responsible?

Wie is het?
Who is it?

Wie zit erachter?
Who is behind it?

Wie heeft de nieuwe harde schijf geïnstalleerd?
Who installed the new hard drive?

Wie gaat er nog meer met ons mee?
Who else is going with us?

Wie hoor ik fluiten?
Who do I hear whistling?

Wie heeft dat gedaan?
Who did that?

Wie heeft je huis gebouwd?
Who built your house?

Wie heeft er baat bij?
Who benefits from it?

Wie ben je?
Who are you?

Wie ben ik om dat te zeggen?
Who am I to say that?

wie
who

witte wijn
white wine

wit vlees
white meat

wit haar
white hair

witte
white (long form)

witje
white (diminutive)

wit
white

Welk team zal de wedstrijd winnen?
Which team will win the game?

Welke zin is fout?
Which sentence is wrong?

Welke zoekmachine gebruik je?
Which search engine do you use?

Welke originele iPad hoes past bij je iPad?
Which original iPad cover fits your iPad?

Welke is goedkoper?
Which one is cheaper?

Welke talen spreek je?
Which languages do you speak?

Wat is zwaarder, lood of goud?
Which is heavier, lead or gold?

Welk bedrijf biedt de goedkoopste verzekeringen?
Which company offers the cheapest insurance?

Welke auto ziet er het beste uit volgens jou?
Which car do you think looks best?

Welke bus moet ik dan hebben?
Which bus should I take then?

Welk boek lees je?
Which book are you reading?

welk
which

welke
which (long form)

Waar is je man?
Where’s your husband?

Waar is je kat?
Where’s your cat?

Waar is de spiegel?
Where’s the mirror?

Waar is het hoofd?
Where’s the head?

Waar is haar hoed?
Where’s her hat?