witte
wit haar
wit vlees
witte wijn
wie
Wie ben ik om dat te zeggen?
Wie ben je?
Wie heeft er baat bij?
Wie heeft je huis gebouwd?
Wie heeft dat gedaan?
Wie hoor ik fluiten?
Wie gaat er nog meer met ons mee?
Wie heeft de nieuwe harde schijf geïnstalleerd?
Wie zit erachter?
Wie is het?
Wie is de verantwoordelijke?
Wie is die jongen?
Wie weet welke nieuwe ontdekkingen deze observatieposten zullen onthullen?
Wie weet.
Wie heeft pizza besteld?
Wie bestelde deze pizza?
Wie heeft dit besteld?
Wie moeten we geloven?
Wie zou er het meest van profiteren?
Wie was de contactpersoon die u werd toegewezen?
Wie heeft de wedstrijd gewonnen?
Wie werkt hier?
Wie werkt hier? (dialoog)
Wie werkt in de meubelfabriek?
Wie werkt in de meubelfabriek? (dialoog)
Wie zou je dan kunnen begrijpen?
Wie zou je aanbevelen?
wiens
Wie is de eerste?
Wie is kleiner, Tom of Mary?
Wie is de president van dit land?