Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - T

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (717) B (1128) C (201) D (3961) E (1475) F (203) G (923) H (2247) I (1323) J (285) K (771) L (466) M (719) N (392) O (811) P (525) Q (2) R (394) S (1105) T (1090) U (194) V (1267) W (1134) X (3) Y (88) Z (929)
Dutch Recording English Learn
Tom bestelde mineraalwater.
Tom ordered mineral water.
Tom bestelde eten.
Tom ordered food.
Tom bestelde koffie.
Tom ordered coffee.
Tom opende de kluis.
Tom opened the safe.
Tom opende de la en keek erin.
Tom opened the drawer and looked inside.
Tom opende de deur en deed het licht aan.
Tom opened the door and turned on the light.
Tom opende een blik tonijn.
Tom opened a can of tuna fish.
Tom drinkt vaak cognac.
Tom often drinks cognac.
Tom beledigde Maria.
Tom offended Mary.
Tom heeft Mary nooit gemogen.
Tom never liked Mary.
Tom helpt nooit in de keuken.
Tom never helps in the kitchen.
Tom heeft nooit een potlood bij zich.
Tom never has a pencil with him.
Tom drinkt nooit wodka.
Tom never drinks vodka.
Tom heeft nooit aan je getwijfeld.
Tom never doubted you.
Tom heeft iets nodig.
Tom needs something.
Tom heeft meer hulp nodig.
Tom needs more help.
Tom heeft hulp nodig.
Tom needs help.
Tom had iets nodig.
Tom needed something.
Tom verdient meer dan zijn ouders.
Tom makes more money than his parents.
Tom maakte opnieuw dezelfde fout.
Tom made the same mistake again.
Tom maakte thee voor Mary.
Tom made tea for Mary.
Tom maakte spaghetti voor het avondeten.
Tom made spaghetti for dinner.
Tom keek argwanend naar de lange man.
Tom looked at the tall man suspiciously.
Tom woont vlak naast ons.
Tom lives right next to us.
Tom woont vlak bij het oude brandweerstation.
Tom lives right by the old fire station.
Tom woont vlak bij de luchthaven.
Tom lives near the airport.
Tom woont in dit gebied.
Tom lives in this area.
Tom woont in het hart van de stad.
Tom lives in the heart of the city.
Tom woont hier ergens.
Tom lives around here somewhere.
Tom houdt van pepermuntchocolade.
Tom likes peppermint chocolate.
Tom heeft afgelopen zomer leren zwemmen.
Tom learned to swim last summer.
Tom kent me.
Tom knows me.
Tom schopte Maria.
Tom kicked Mary.
Tom lachte net.
Tom just smiled.
Tom is net afgestudeerd aan Harvard.
Tom just graduated from Harvard.
Tom is niet zo gul.
Tom isn’t very generous.