Tom is nieuw.
Tom is ellendig.
Tom is Maria’s kleinzoon.
Tom verliest het bewustzijn.
Tom is te laat.
Tom is rustig.
Tom helpt me met het vervoegen van werkwoorden.
Tom is gezond, toch?
Tom gaat zijn huis verliezen.
Tom gaat morgen winkelen.
Tom is zeer rijk.
Tom is precies even oud als Mary.
Tom drinkt.
Tom klaagt voortdurend.
Tom is een activist in zijn gemeenschap.
Tom is altijd het slachtoffer.
Tom is hier altijd.
Tom is al achterdochtig.
Tom is bijna zo lang als ik.
Tom is volledig kalm.
Tom is een tovenaar.
Tom is een vrijwilliger.
Tom is een ware held.
Tom is een aardappelboer.
Tom is een beetje boos op Mary.
Tom is een huichelaar.
Tom is een afhankelijk persoon.
Tom helpt Maria.
Tom helpt zijn ouders elke dag.
Tom warmde voor het avondeten een blik ravioli op.
Tom haat scheren.
Tom heeft niet gegeten.
Tom heeft niet genoeg gegeten.
Tom moet Mary vertellen wat er gebeurd is.
Tom moet ergens heen.
Tom heeft drie honden.