Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - S

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (639) B (990) C (161) D (3467) E (1065) F (166) G (789) H (1904) I (1048) J (240) K (664) L (403) M (632) N (353) O (696) P (469) Q (2) R (336) S (971) T (949) U (165) V (1127) W (907) Y (88) Z (762)
Dutch Recording English Sort descending Learn

Spreek jij vloeiend Nederlands?

Do speak Dutch fluently?

Snap je het?

Do you get it?

Serveert u alcohol?

Do you serve alcohol?

Scheer je met scheerschuim of zeep?

Do you shave with shaving cream or soap?

Scheer je je oksels?

Do you shave your armpits?

Spreek je Engels?

Do you speak English?

Spreek jij Frans?

Do you speak French?

Spreek jij Duits?

Do you speak German?

Spreek je Italiaans?

Do you speak Italian?

Spreekt zij Engels?

Does she speak English?

Stopt deze bus in Brussel?

Does this bus stop in Brussels?

Stopt deze trein in Brussel?

Does this train stop in Brussels?

schenk

donate

Schenk bloed.

Donate blood.

schonken

donated; gave (past simple, plural)

schenking

donation

Stel me die vraag niet meer.

Don’t ask me that question again.

Spot niet met vreemdelingen.

Don’t make fun of foreigners.

Speel geen spelletje met mij!

Don’t make fun of me.

Schenk geen aandacht aan wat je vader zegt.

Don’t pay any attention to what your father says.

slaapzaal

dormitory

suf

drowsy

soezerig

drowsy

saai

dull; boring

stof

dust

stervende

dying

’s Morgens vroeg kwam er een boer voorbij.

Early in the morning, a farmer passed by.

schrikdraad

electric fence

schut

embarrassment

spoedarts

emergency doctor

spoedoverleg

emergency meeting

spoeddienst

emergency service

schat

estimate

schatting

estimate

schattingen

estimates

spannend

exciting