Dutch-English Dictionary - J

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (641) B (994) C (161) D (3476) E (1067) F (166) G (791) H (1912) I (1056) J (240) K (669) L (403) M (633) N (353) O (699) P (471) Q (2) R (336) S (973) T (958) U (166) V (1130) W (911) Y (88) Z (767)

Dutch	English Sort descending	Learn
juiste	right; correct	Learn
jubelde	shouted	Learn
Je zult toch wel niet wijzer willen zijn dan de kater en de vrouw.	Surely you don’t want to be wiser than the tomcat and the woman.	Learn
juffrouw	teacher	Learn
Je hoeft geen formele toespraak voor te bereiden.	There’s no need for you to prepare a formal speech.	Learn
Je hoeft niet meer alsof te doen.	There’s no need to pretend anymore.	Learn
jaagpad	towpath	Learn
jachten	yachts	Learn
jaar	year	Learn
jaar na jaar	year after year	Learn
jarige	year-old	Learn
jaarlijkse	yearly	Learn
jaren	years	Learn
joelt	yelps	Learn
ja	yes	Learn
Jazeker.	Yes indeed.	Learn
Ja of neen?	Yes or no?	Learn
Ja meneer, welke bus bedoelt u?	Yes sir, which bus do you mean?	Learn
“Ja, doe dat maar!” Liet de kip hierop volgen.	Yes, do that! Added the chicken to this	Learn
Ja, kermissen mogen sinds 1 juli weer plaatsvinden.	Yes, fairs have been allowed to take place again since 1 July.	Learn
Ja, ik spreek Engels.	Yes, I speak English.	Learn
Ja, ik versta je.	Yes, I understand you.	Learn
Ja, het was werkelijk heerlijk daar buiten op het land!	Yes, it was really wonderful out there on the land!	Learn
Ja, dat is een kalkoenenei!	Yes, that is a turkey egg!	Learn
Ja, daaraan dacht zij.	Yes, that is what she was thinking about.	Learn
Ja, er is een nieuwe bijgekomen!	Yes, there is a new one!	Learn
Jom Kipoer	Yom Kippur	Learn
jou	you (indirect object)	Learn
jij	you (singular, emphatic)	Learn
jullie	you (plural)	Learn
je	you (singular)	Learn
je fungeert	you act	Learn
jij bent	you are	Learn
jullie zijn	you are (plural)	Learn
Je bent leerkracht.	You are a teacher.	Learn
Je bent toch allemaal wel bij elkaar?	You are all together, right?	Learn