Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - H

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (639) B (994) C (161) D (3475) E (1066) F (166) G (790) H (1909) I (1054) J (240) K (669) L (403) M (632) N (353) O (697) P (470) Q (2) R (336) S (971) T (953) U (165) V (1129) W (910) Y (88) Z (764)
Dutch Recording English Sort descending Learn

hij vroeg me

he asked me

Hij vroeg me of ik hem een plezier kon doen.

He asked me whether I could do him a favour.

Hij draagt de verantwoordelijkheid.

He bears the responsibility.

Hij werd aanzienlijk rijk voordat hij stierf.

He became very rich before he died.

hij wordt

he becomes

Hij boog zich gretig voorover.

He bent forward eagerly.

Hij brak zijn sleutelbeen.

He broke his collar bone.

Hij kan honkballen.

He can play baseball.

Hij kan fluit spelen.

He can play the flute.

Hij kauwde op zijn hamburger.

He chewed on his hamburger.

Hij balde zijn vuist.

He clenched his fist.

Hij heeft zelfmoord gepleegd.

He committed suicide.

Hij bekritiseert voortdurend andere mensen.

He constantly criticizes other people.

Hij knipte een tak van de boom.

He cut off a branch from the tree.

Hij sneed zijn huid open.

He cut open his skin.

Hij maait het gras iedere zaterdag stipt om twee uur ’s middags.

He cuts the grass every Saturday at two o’clock in the afternoon.

Hij is van haar afhankelijk.

He depends on her.

Hij verwoestte steden en boerderijen op zijn pad.

He destroyed cities and farms in his path.

Hij verwoestte de stad.

He destroyed the city.

Hij verwoestte de boerderij.

He destroyed the farm.

het wist zelf niet, hoe het zich zou houden

he didn’t know how to behave himself

Hij lijkt zich hier geen zorgen over te maken.

He didn’t seem to be worried about this.

Hij heeft een nieuwe ster ontdekt.

He discovered a new star.

Hij maakt geen onderscheid tussen goed en kwaad.

He does not distinguish between good and evil.

Hij dronk gif en stierf.

He drank poison and died.

Hij drinkt melk.

He drinks milk.

Hij verdient twintig dollar per dag.

He earns twenty dollars a day.

Hij voelde zich een beetje beverig.

He felt a little shaky.

hij voelde een golf van opwinding

he felt a wave of excitement

hij tastte achter zich

he felt behind him

Hij voelde zich enigszins teleurgesteld door het resultaat.

He felt somewhat disappointed by the outcome.

Hij voelde zich rotter dan ooit.

He felt worse than ever.

Hij nam zijn boeken bij elkaar.

He gathered his books together.

Hij geeuwde uitbundig.

He gave a big yawn!

Hij gaf me een voorbeeld.

He gave me an example.

Hij gaf een bot aan de hond.

He gave the dog a bone.