Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - H

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1128) C (201) D (3953) E (1475) F (203) G (923) H (2247) I (1323) J (285) K (771) L (466) M (719) N (392) O (809) P (525) Q (2) R (393) S (1105) T (1089) U (194) V (1264) W (1134) X (3) Y (88) Z (929)
Dutch Recording English Learn
Het orgel rust op rood marmeren zuilen en is verfraaid met talrijke versieringen.
The organ is supported by red marble columns and embellished with countless decorations.
het weeshuis
the orphanage
het overaanbod
the oversupply
het overzicht
the overview
Het overdonderende lawaai van de menigte maakte communicatie moeilijk.
The overwhelming noise of the crowd made communication difficult.
Het pakket komt in januari aan.
The package will arrive in January.
het penseel
the paintbrush
het schilderij
the painting
Het schilderij toont een vredig tafereel.
The painting shows a peaceful scene.
Het schilderij was de blikvanger van de show.
The painting was the eye-catcher of the show.
het paleis
the palace
het papier
the paper
het ouderschapsverlof
the parental leave
het ouderschap
the parenting
het park
the park
het parkeren
the parking
het deel
the part
het onderdeel
the part
het gedeelte van
the part of
het feestje
the party (diminutive)
het feest
the party
Het feest is voorbij.
The party’s over.
het wachtwoord
the password
het verleden
the past
het gebak
the pastry
het lapje
the patch
het lappendeken
the patchwork
het pad
the path
het geduld
the patience
het perensap
the pear juice
het potlood
the pencil
het procent
the percent
het personeel
the personnel
het huisdier
the pet
het verschijnsel
the phenomenon
het beeld op de muur
the picture on the wall