Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1127) C (201) D (3952) E (1474) F (203) G (923) H (2243) I (1323) J (285) K (770) L (466) M (719) N (390) O (808) P (524) Q (2) R (393) S (1104) T (1087) U (194) V (1264) W (1135) X (3) Y (88) Z (930)
Dutch Recording English Learn
de zus
the sister
de meneer
the sir
de zonden
the sins
de wasbak
the sink
de zanger
the singer
de zonde
the sin
de onvoltooid verleden tijd
the simple past tense
de zilveren medaille
the silver medal
de zilveren gesp
the silver buckle
de stilte
the silence
de zucht
the sigh
De belegering duurde drie dagen.
The siege lasted three days.
De belegering door de vijand veroorzaakte hongersnood.
The siege by the enemy caused famine.
de belegering
the siege
de kanten
the sides
de dressoir
the sideboard
de zijbalk
the sidebar
de zijde
the side
de kant
the side
de sikkel
the sickle
de ziekmelding
the sick report
de toonzaal
the showroom
de buien
the showers
de douche
the shower
de uitzending
the show
de schouders
the shoulders
de schouder
the shoulder
de korte broek
the shorts
de tekorten
the shortages
de krapte op de arbeidsmarkt
the shortage on the labor market
de wal
the shore
De winkels zijn gesloten.
The shops are closed.
de winkels
the shops
de winkelramen
the shop-windows
de winkelrekken
the shop shelves
de winkel
the shop