Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1128) C (201) D (3953) E (1475) F (203) G (923) H (2247) I (1323) J (285) K (771) L (466) M (719) N (392) O (809) P (525) Q (2) R (393) S (1105) T (1089) U (194) V (1264) W (1134) X (3) Y (88) Z (929)
Dutch Recording English Learn
de kaas
the cheese
de chef
the chef
de check
the cheque
de kersen
the cherries
de kers
the cherry
de borst
the chest
De kist bevatte gouden munten.
The chest contained gold coins.
de meisjesfilm
the chick flick
de kip
the chicken
De kip kwam overeind.
The chicken got up.
de kippen
the chickens
de kinderen
the children
De kinderen maken heibel.
The children are causing a fuss.
De kinderen gaan wandelen.
The children go for a walk.
de kinderen liepen elkaar omver, om het eendje te pakken
the children tumbled over each other, in order to catch the duckling
De kinderen wilden met hem spelen
The children wanted to play with him
de chilipeper
the chili pepper
de schoorsteen
the chimney
de kin
the chin
de chocolade
the chocolate
de hagelslag
the chocolate sprinkles
de keuze
the choice
De woordkeuze is natuurlijk niet toevallig.
The choice of words is, of course, no accident.
de kerst
the Christmas
De Kerstlichtjes stegen al hoger en hoger
The Christmas lights shone higher and higher
De Kerstlichtjes stegen al hoger en hoger: zij zag ze nu als sterren aan den hemel.
The Christmas lights shone higher and higher: she now saw them like stars in the sky.
De Kerstlichtjes stegen al hoger en hoger: zij zag ze nu als sterren aan den hemel; één daarvan viel naar beneden en vormde een lange, vurige streek.
The Christmas lights shone higher and higher: she now saw them like stars in the sky; one of them fell down and formed a bright streak of fire.
de kerstpudding
the Christmas pudding
de mollige vrouw
the chubby woman
de kerk
the church
de sigaar
the cigar
de sigaretten
the cigarettes
de bioscoop
the cinema
de cirkel
the circle
de kring
the circle
de steden
the cities