Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1128) C (201) D (3953) E (1475) F (203) G (923) H (2247) I (1323) J (285) K (771) L (466) M (719) N (392) O (809) P (525) Q (2) R (393) S (1105) T (1089) U (194) V (1264) W (1135) X (3) Y (88) Z (929)
Dutch Recording English Learn
de WC
the toilet
de toiletpot
the toilet bowl
de tolheffing
the toll
De tol van de pandemie was zwaar.
The toll of the pandemic was heavy.
de tomaat
the tomato
de tomaten
the tomatoes
de kater
the tomcat
De toon was spottend en sarcastisch.
The tone was mocking and sarcastic.
de tong
the tongue
de werktuigen
the tools
de tand
the tooth
de tandenborstel
the toothbrush
de tandpasta
the toothpaste
de tandenstoker
the toothpick
de bovenzijde
the top
De top van de Fuji was bedekt met sneeuw.
The top of Mt. Fuji was covered with snow.
de nok van het dak
the top of the roof
de linkerbovenhoek
the top-left corner
de fakkel
the torch
de zaklamp
the torch
de fakkelhouder
the torch holder
de toortsen waren uitgewaaid
the torches were blown out
de windhoos
the tornado
de schildpad
the tortoise
de foltering
the torture
de folterkamer
the torture chamber
de totale loonmassa
the total wage bill
de aanraking
the touch
De taaie pasta was moeilijk te eten.
The tough pasta was hard to eat.
De sleepwagen zal de vrachtwagen wegslepen.
The tow truck will tow the truck away.
de handdoek
the towel
De handdoek is in de badkamer.
The towel is in the bathroom.
de stad
the town
de sporen
the tracks
de handel
the trade
de handelaar
the trader