Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1128) C (201) D (3953) E (1475) F (203) G (923) H (2247) I (1323) J (285) K (771) L (466) M (719) N (392) O (809) P (525) Q (2) R (393) S (1105) T (1089) U (194) V (1264) W (1134) X (3) Y (88) Z (929)
Dutch Recording English Learn
de dief
the thief
De dief vermomde zich als politieagent.
The thief disguised himself as a policeman.
De dief tastte in het donker naar de kluis.
The thief groped in the dark for the safe.
De dief gebruikte een schroevendraaier om in de auto in te breken.
The thief used a screwdriver to break into the car.
De dief werd op heterdaad betrapt.
The thief was caught red-handed.
de dieven
the thieves
De dieven zijn er met een flinke buit vandoor.
The thieves made off with quite a haul.
De dieven verdeelden hun buit.
The thieves split up their loot.
de dingen
the things
de derde graad
the third grade
de dorst
the thirst
de dorens
the thorns
de gedachten
the thoughts
de dreiging
the threat
de bedreigingen
the threats
De wolf en de drie biggetjes
The Three Little Pigs
de kringwinkels
the thrift stores
De zinderende finale was adembenemend.
The thrilling finale was breathtaking.
de troon
the throne
de dreun
the thump
de donder
the thunder
de tickets
the tickets
de tijger
the tiger
de tijgerin
the tigress
de tijd
the time
de prikklok
the time clock
de malen
the times
de kousenvoeten
the tiptoes
de scheldtirade
the tirade of abuse
de tetten
the tits
de pad
the toad
de toast
the toast
de broodrooster
the toaster
de peuters
the toddlers
de teen
the toe
de tenen
the toes