Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (716) B (1127) C (201) D (3952) E (1474) F (203) G (923) H (2243) I (1323) J (285) K (770) L (466) M (719) N (390) O (808) P (524) Q (2) R (393) S (1104) T (1087) U (194) V (1264) W (1135) X (3) Y (88) Z (930)
Dutch Recording English Learn
de systemen
the systems
de tabel
the table
de tafel
the table
De tafel is gedekt voor drie.
The table is set for three.
De tabel toont de resultaten.
The table shows the results.
de tablet
the tablet
de staart
the tail
de lange vrouw
the tall woman
de tampons
the tampons
de tandem
the tandem
De kluwen problemen leken eindeloos.
The tangle of problems seemed endless.
De kluwen garen was moeilijk uit elkaar te halen.
The tangle of yarn was difficult to unravel.
de kraan
the tap
de schietschijf
the target
de tatoeage
the tattoo
de belasting
the tax
de belastingaangifte
the tax return
de belastingen
the taxes
de taxi
the taxi
De taxichauffeur wilde me oplichten.
The taxi guy wanted to rip me off.
de thee
the tea
de leraar
the teacher
de lerares
the teacher (female)
de leerkracht
the teacher
De leraar beheerst de klas.
The teacher controls the class.
De leraar gaf moeilijke opdrachten.
The teacher gave difficult assignments.
De leraar gaf ons een moeilijke opdracht.
The teacher gave us a difficult assignment.
De leraar gaf ons een nieuwe opdracht voor wiskunde.
The teacher gave us a new assignment for math.
De leraar mopperde op de luie studenten.
The teacher grumbled at the lazy students.
De leraar dringt aan op stilte in de klas.
The teacher insists on silence in class.
De leerkracht liet de studenten een rekenmachine gebruiken op het examen.
The teacher lets students use a calculator on the exam.
De leraar was toornig.
The teacher was angry.
De docent was buitengewoon duidelijk.
The teacher was exceptionally clear.
De leraar zal de leerlingen aanmoedigen om vragen te stellen.
The teacher will encourage the students to ask questions.
de leraren
the teachers
de leerkrachten
the teachers