Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (650) B (1002) C (163) D (3499) E (1078) F (169) G (804) H (1932) I (1072) J (244) K (672) L (406) M (643) N (356) O (713) P (472) Q (2) R (343) S (981) T (977) U (166) V (1139) W (916) Y (88) Z (776)

Dutch	English Sort descending	Learn
De aanleg van een autoweg zal bijdragen aan de groei van de voorsteden.	The construction of a highway will contribute to the growth of the suburbs.	Learn
De bouwplaats had een grote kraan.	The construction site had a large crane.	Learn
de bouw	the construction; building	Learn
de besmetting	the contamination	Learn
de minachting	the contempt	Learn
de inhoud	the content	Learn
de veroordeling	the conviction	Learn
de kok	the cook	Learn
de dampkap	the cooker hood	Learn
De afstemming tussen de partners was van cruciaal belang voor het succes van het evenement.	The coordination among the partners was crucial for the success of the event.	Learn
De afstemming tussen de verschillende afdelingen verliep moeizaam.	The coordination between the different departments was difficult.	Learn
de kopie	the copy	Learn
de kern	the core	Learn
de kurk	the cork	Learn
de hoek	the corner	Learn
de korenvelden	the cornfields	Learn
de correcte vorm	the correct form	Learn
de kosten	the costs	Learn
de kosten zijn redelijk	the costs are reasonable	Learn
de bank	the couch	Learn
de graaf	the count	Learn
de balie	the counter	Learn
de landen	the countries	Learn
de landgenoot	the countryman	Learn
de moed	the courage	Learn
de courgette	the courgette (British); the zucchini (American)	Learn
de cursus	the course	Learn
de rechtbank	the court	Learn
de hoven van beroep	the courts of appeal	Learn
de binnenplaats	the courtyard	Learn
de neef	the cousin	Learn
de nicht	the cousin	Learn
de verbondstent	the covenant tent	Learn
De omslag van het boek trok mijn aandacht.	The cover of the book caught my attention.	Learn
De omslag van het boek is erg kleurrijk.	The cover of the book is very colorful.	Learn
de doofpot	the cover-up	Learn