Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (645) B (998) C (162) D (3482) E (1074) F (167) G (798) H (1925) I (1064) J (241) K (673) L (405) M (639) N (355) O (702) P (471) Q (2) R (341) S (979) T (969) U (166) V (1134) W (915) Y (88) Z (772)
Dutch Recording English Sort descending Learn

dozen

boxes

dappere

brave

d.m.v.

by means of; through

Door het verwijderen van de lagen verf, werd het originele schilderij blootgelegd.

By removing layers of paint, the original painting was revealed.

De eigenaar van dit restaurant is trouwens een vriend van me.

By the way, the owner of this restaurant is a friend of mine.

door

by; through

doei

bye

droeg

carried

De rupsen eten graag groene bladeren.

Caterpillars enjoy eating green leaves.

daag (from uitdagen)

challenge (1st person singular)

De omstandigheden zijn veranderd.

Circumstances have changed.

deftige

classy

duidelijke

clear

duidelijk

clear; clearly

dichtgaan

close (plural)

dicht

close

dicht

close (part 1)

dichtbij

close to; nearby

doek

cloth

doekje

cloth (diminutive)

darmkanker

colon cancer

De commerciële uitbating begon in 1971.

Commercial operation started in 1971.

directeur

company director; CEO

de naleving van de planning

compliance with the plan

Denk aan de voordelen en de nadelen vooraleer te beslissen.

Consider the advantages and disadvantages before deciding.

duurt

continues

dampkap

cooker hood

dekking

cover

dekmantel

cover up

doofpot

cover-up

dolle

crazy

dolle taferelen

crazy scenes

dol

crazy; mad

delicten

crimes

dwars

cross

dranghek

crowd control barrier