Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - B

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (641) B (994) C (161) D (3476) E (1067) F (166) G (791) H (1912) I (1056) J (240) K (669) L (403) M (633) N (353) O (699) P (471) Q (2) R (336) S (973) T (959) U (166) V (1130) W (911) Y (88) Z (767)
Dutch Recording English Sort descending Learn

benadering

approach

boogschutters

archers

bent

are (2nd person singular)

ben

are (2nd person singular, inverted form)

bedriegt

are cheating

Ben je timmerman?

Are you a carpenter?

Bent u toevallig arts?

Are you a doctor, by any chance?

Bent u allergisch voor bepaalde geneesmiddelen?

Are you allergic to any medication?

Bent u allergisch voor dit geneesmiddel?

Are you allergic to this medicine?

Ben jij een optimist of een pessimist?

Are you an optimist or a pessimist?

Ben je aan het lunchen?

Are you eating lunch?

Ben je voor hun beleid?

Are you in favor of their policy?

Bent u verdwaald?

Are you lost?

Ben je op vakantie?

Are you on holiday?

Ben jij een van Tom zijn dochters?

Are you one of Tom’s daughters?

Ben je klaar om te bestellen?

Are you ready to order?

Ben je nog bezig?

Are you still busy?

Ben je nog steeds te zwaar?

Are you still overweight?

Ben jij moe?

Are you tired?

Ben je zelfs niet nieuwsgierig?

Aren’t you even a little curious?

betoog

argument

beschaamd

ashamed

bewering

assertion

beweringen

assertions

bij

at

bovenaan

at the top

bevestigd

attached

bijlage

attachment

bijlagen

attachments

belager

attacker

bevoegdheid

authority

beschikbaar

available

bewust

aware

bijl

axe

bijlmoordenaar

axe murderer

B

B (letter)