Hij is uiteraard arm, maar hij is gelukkig.
Hij is van haar afhankelijk.
Hij is verdwaald in het bos.
Hij is volledig afhankelijk van zijn ouders.
Hij is zo gul.
Hij is zo jong en ziet er zo prachtig uit!
Hij jaagde haar de stuipen op het lijf.
Hij kan fluit spelen.
Hij kan honkballen.
Hij kan snel lopen.
Hij kan snel rennen.
Hij kauwde op zijn hamburger.
Hij keek naar de afbeelding.
Hij keerde me de rug toe wanneer ik hem het meeste nodig had.
Hij kijkt nooit televisie.
Hij knipte een tak van de boom.
Hij komt altijd geld te kort.
Hij komt vaak.
Hij kwam een uur later opdagen.
Hij kwam in slecht gezelschap terecht.
Hij laat zijn haar eens per maand knippen.
Hij lachte uitbundig.
Hij lachte vreugdeloos.
Hij leek buitenlands beleid te begrijpen.
hij liep
Hij liep met grote passen en maaiende armen op hen af.
Hij liep met grote passen naar het kasteel.
Hij liet zijn haar kort knippen.
Hij ligt nog steeds op intensieve zorg met een hersenbloeding en een breuk in zijn schedel.
Hij lijkt zich hier geen zorgen over te maken.
Hij maait het gras iedere zaterdag stipt om twee uur ’s middags.
Hij maakt geen onderscheid tussen goed en kwaad.
Hij maakte een beeld van was.
Hij maakte een flauwe grap.
Hij maakte zijn huiswerk op het valreep af.
hij meer geluid maakte dan verstandig was
