Hij bekritiseert voortdurend andere mensen.
Hij beloofte ook een sterk buitenlands beleid.
Hij besefte onbehaaglijk dat iedereen hem aanstaarde.
Hij bood hulp aan de kreupele oude vrouw.
Hij boog zich gretig voorover.
Hij brak zijn sleutelbeen.
Hij deed de deur open.
Hij doet alsof hij heilig is, maar hij is een schijnheilige.
Hij draagt de verantwoordelijkheid.
Hij drinkt melk.
Hij droeg een deftige outfit naar het feest.
Hij dronk gif en stierf.
Hij duidt de fout in het verslag aan.
Hij duidt naar het noorden.
Hij gaf een bot aan de hond.
Hij gaf een geweldige voorzet naar de spits.
Hij gaf me een por.
Hij gaf me een voorbeeld.
Hij gaf me het bevel om op te staan.
Hij gebaarde met zijn hoofd naar een pilaar.
Hij gebruikte kaas om muizen te lokken.
Hij gedroeg zich erg verwaand tijdens het gesprek.
Hij geeuwde uitbundig.
Hij ging er persoonlijk naar toe.
Hij greep de gelegenheid aan om werk te krijgen.
Hij greep me bij mijn kraag.
Hij groef een gat in de tuin.
Hij groef een gat.
Hij had 50 euro gevraagd.
Hij had een gat in zijn sok.
Hij had er nog nooit zó gestoord uitgezien.
Hij had geen verweer waartegen.
Hij had nachtmerries.
Hij handelde louter uit eigenbelang.
Hij handelt uit rancune.
hij heeft
