Understand spoken Dutch

Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
“I will still sit on it for a bit longer,” answered the duck; “I’ve sat on it for so long already, so I can sit on it for a few more days!” “Ik zal er toch nog een beetje op blijven zitten,” antwoordde de eend; “ik heb er nu al zo lang op gezeten, en dus kan ik er nog wel een paar dagen op zitten!”
The person charged with forming the federal government Bart De Wever was given permission by King Philip to extend by a week his mission. Federaal informateur Bart De Wever heeft van koning Filip de toestemming gekregen om zijn opdracht een week te verlengen.
she cooks zij kookt
Tom is panting. Tom hijgt.
Revenge is sweet. Wraak is zoet.
Hi! How are you? Hoi, hoe gaat het?
It’s better to be killed by them, than being bitten by the ducks, pecked by the chickens, kicked by the maiden who feeds the chickens, or starved with hunger in the winter. ’t Is beter, door hen gedood, dan door de eenden gebeten, door de kippen gepikt, door de meid, die aan de kippen eten geeft, geschopt te worden en in de winter gebrek te lijden!
She is still a bit groggy. Ze is nog wat suf.
She is funny. Ze is koddig.
you determine je bepaalt
The donkey is braying. De ezel balkt.
A clothes hanger is a piece of wood, metal or plastic, in the shape of the human shoulders and has a hook on the top. Een kledinghanger is een stuk hout, metaal of kunststof, in de vorm van de menselijke schouders en heeft een haak aan de bovenzijde.
The prince is handsome. De prins is knap.
Tom is tall and skinny. Tom is lang en dun.
it takes some getting used to het is wennen
you function je fungeert
you translate je vertaalt
The elevator isn’t working. De lift is kapot.
My father is bald. Mijn vader is kaal.
he replaces hij vervangt