En nu haasten zich al de kleine eendjes, wat zij konden, en zij kwamen uit de eieren te voorschijn en keken naar alle kanten onder de groene bladeren; en de moeder liet ze kijken, zoveel als zij maar wilden; want groen is goed voor de ogen.
En zo waren zij er dan zo goed als thuis.
En dat deden zij; maar de andere eenden in de rondte bekeken ze en zeiden tegen elkaar:
en daar boven was noch koude, noch honger, noch angst, zij waren bij God!
Zij stegen zo hoog, zo hoog, dat het het lelijke jonge eendje wonderlijk te moede werd
maar het eendje dacht, dat zij hem kwaad wilden doen en vloog in zijn angst juist in het melkvat, zodat de melk overal in de kamer rondspatte
Maar zij zullen mij doden, omdat ik, die zo lelijk ben, mij in hun nabijheid durf wagen
Drinken zij nooit alcohol?
want zij dachten, dat zij de helft waren, en verreweg de beste helft
Ik weet dat zij met veel toewijding God dienen.
Zo lag het twee hele dagen; toen kwamen er twee wilde ganzen of, liever gezegd, genten naar hem toe; het was nog niet lang geleden, dat zij uit het ei gekropen waren, en daarom waren zij zo overmoedig.
Het waren heel grote pantoffels, die haar moeder tot dusverre gedragen had, zo groot waren zij.
En de kater was heer in huis, en de kip was er zo goed als vrouw, en altijd zeiden zij: «Wij en de wereld!»
Nu merkten zij, dat zij een echte prinses was, omdat zij door de twintig matrassen en de twintig donzen bedden heen de erwt gevoeld had.
Daarbij kreeg zij zelden bezoek, want de andere eenden zwommen liever in de gracht rond, dan dat zij eens uit het water kwamen om met haar te praten.
Het arme beest wist niet, hoe die vogels heetten, ook niet, waar zij naar toe vlogen
de wind rukte ze af, zodat zij in de rondte dansten, en boven in de lucht was het snerpend koud
Hun poten gingen van zelf, en allen waren zij in het water; zelfs het lelijke, grauwe eendje zwom mee.
zij
Zij lijken allemaal precies op hun vader; maar die ondeugd komt mij niet eens bezoeken.