zij zijn
zij waren
En zo waren zij er dan zo goed als thuis.
Zij hebben een schildpad.
“Wat is de wereld toch groot!” zeiden al de jongen; want nu hadden zij heel wat meer plaats dan in het ei.
zij zijn allemaal mooi, behalve dat ene
“Hoor eens, kameraad!” zeiden zij; “je bent zo lelijk, dat je goed bij ons past.”
“Bovendien is het een woerd,” zeide zij; “en daarom doet het er zo veel niet toe.”
Ik weet dat zij met veel toewijding God dienen.
En de kater was heer in huis, en de kip was er zo goed als vrouw, en altijd zeiden zij: «Wij en de wereld!»
En dat deden zij; maar de andere eenden in de rondte bekeken ze en zeiden tegen elkaar:
Hun poten gingen van zelf, en allen waren zij in het water; zelfs het lelijke, grauwe eendje zwom mee.
zij kiezen twee ploegen
Zij klapten met hun vleugels en zwommen fier in het water.
Zij lijken allemaal precies op hun vader; maar die ondeugd komt mij niet eens bezoeken.
maar het eendje dacht, dat zij hem kwaad wilden doen en vloog in zijn angst juist in het melkvat, zodat de melk overal in de kamer rondspatte
Zij zijn verraders.
Drinken zij nooit alcohol?
zij lachten en schreeuwden
Zij moeten een tegenslag verduren.