Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - Y

0 (2) 1 (14) 2 (9) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (1) 9 (1) A (2042) B (732) C (1232) D (850) E (539) F (739) G (435) H (1121) I (1972) J (126) K (81) L (516) M (734) N (377) O (442) P (884) Q (35) R (527) S (1849) T (7123) U (159) V (128) W (1201) X (4) Y (377) Z (21)
English Dutch Recording Learn
You need to set a good example for your children. Je moet het goede voorbeeld geven voor je kinderen.
You need to set a good example. Je moet het goede voorbeeld geven.
You need treatment. Je hebt behandeling nodig.
You never forget how to ride a bike. Fietsen verleert men nooit.
You never know how things are going to turn out. Je weet nooit hoe een koe een haas vangt.
You oversee the completion of milestones and the correct implementation of responsibilities and resource activities. Je ziet toe op de voltooiing van mijlpalen en de juiste uitvoering van verantwoordelijkheden en resource-activiteiten.
You played football yesterday. Jij ging gisteren voetballen.
you provide nursing care as laid down by law Je verleent verpleegkundige zorg zoals wettelijk is vastgelegd
you ran jij liep
You read books. Je leest boeken.
You really should make this public. Dit moet je echt aan de grote klok hangen.
You said that it was important. Je zei dat dat belangrijk was.
You seem dejected. Je lijkt terneergeslagen.
You should have gotten up earlier. Je had eerder moeten opstaan.
You should have introduced yourself. Je had je moeten voorstellen.
You should know that. Dat zou je moeten weten.
You should not mock the appearance of disabled people. Je moet niet spotten met het uiterlijk van gehandicapte mensen.
You should stay. Je zou moeten blijven.
You should take a closer look. Je zou het beter van naderbij aanzien.
You shouldn’t depend on others too much. U moet niet te veel van anderen afhankelijk zijn.
You shouldn’t eat to excess. Je mag niet te veel eten.
You should’ve let me help you. Je had me je moeten laten helpen.
You sing beautifully. Je zingt prachtig.
You speak English. (you plural) U spreekt Engels.
You still have to comb your hair. Je moet je haar nog kammen.
you study jij studeert
you take care of the preparation and presentation of investment proposals to senior management je zorgt voor de opmaak en presentatie van investeringsvoorstellen aan het senior management
You think solution-oriented. Je denkt oplossingsgericht.
you too jij ook
You took it out of the oven too soon. Je hebt het te vroeg uit de oven gehaald.
You traitor! Jij verrader!
you translate je vertaalt
You understand that, don’t you? Je begrijpt dat toch?
you want jij wilt
You want a nice room on the first floor. U wilt een mooie kamer op de eerste verdieping.
you were jij was