Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1811) B (692) C (1166) D (813) E (500) F (655) G (402) H (994) I (1698) J (119) K (76) L (479) M (672) N (341) O (377) P (844) Q (32) R (507) S (1689) T (6705) U (154) V (124) W (1092) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
the crop field de akker
The crops need rain. De gewassen hebben regen nodig.
the croquette de kroket
the croquettes de kroketten
the cross of honour het erekruis
The cross was cleared by the defense. De voorzet werd door de verdediging weggewerkt.
the crossroads het kruispunt
the crowd de menigte
the crown of thorns de doornenkroon
the crumpled book het verfomfaaide boek
the cucumber de komkommer
the culprit de boosdoener
the culture de cultuur
the cup de kop
the cup het kopje
the cup de beker
the cups de bekers
the cure de remedie
the curls de lokken
the current printers de huidige printers
the curse de vervloeking
the curse de vloek
The curse was broken. De vloek werd verbroken.
the curtains de gordijnen
the customer de klant
The customer insisted on a quick solution. De klant heeft aangedrongen op een snelle oplossing.
The customer was treated respectfully by the staff. De klant werd respectvol bejegend door het personeel.
The customer was treated rudely. De klant werd onbeleefd bejegend.
the customised work het maatwerk
The customs officer confiscated an antique clock. De douanebeambte heeft een antieke klok in beslag genomen.
The cut of his suit is perfectly fitted. De snit van zijn pak is perfect op maat.
the cutlery het bestek
the cycle de cyclus
the cycles de cycli
the cyclist de fietser
the cyclone de cycloon