Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (2) 1 (14) 2 (9) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (1) 9 (1) A (2052) B (738) C (1239) D (852) E (540) F (743) G (441) H (1127) I (1983) J (126) K (82) L (521) M (738) N (382) O (447) P (893) Q (36) R (534) S (1864) T (7152) U (161) V (129) W (1206) X (4) Y (378) Z (21)
English Dutch Recording Learn
The cut of his suit is perfectly fitted. De snit van zijn pak is perfect op maat.
the cutlery het bestek
the cycle de cyclus
the cycles de cycli
the cyclist de fietser
the cyclone de cycloon
the dagger de dolk
the daily reality de dagelijkse realiteit
the daily record het dagrecord
the dance de dans
the danger het gevaar
the Danish parliament het Deense parlement
The daredevil jumped off the high cliff. De waaghals sprong van de hoge klif.
the dark het donker
the dark clouds de donkere wolken
the dark forest het donkere bos
the dark, smooth, mirrored water het donkere, gladde, spiegelende water
the darkness de duisternis
the data de data
the data model het gegevensmodel
the date de datum
the date of birth de geboortedatum
the daughter de dochter
the dawn de dageraad
the dawn of the morning de morgenstond
the day de dag
The day after Friday is Saturday. De dag na vrijdag is zaterdag.
The day after Saturday is Sunday. De dag na zaterdag is zondag.
The day after Sunday is Monday. De dag na zondag is maandag.
The day after Thursday is Friday. De dag na donderdag is vrijdag.
the day after tomorrow overmorgen
The day after Tuesday is Wednesday. De dag na dinsdag is woensdag.
The day after Wednesday is Thursday. De dag na woensdag is donderdag.
the day before yesterday eergisteren
the day off de vrije dag
The day starts dull and grey, but in the afternoon there are broad sunny spells. De dag start grauw en grijs, maar in de namiddag zijn er brede opklaringen.