Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1811) B (692) C (1166) D (813) E (500) F (655) G (402) H (994) I (1698) J (119) K (76) L (479) M (672) N (341) O (377) P (844) Q (32) R (507) S (1689) T (6705) U (154) V (124) W (1092) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
the conjunction het voegwoord
the connection de verbinding
the connection de aansluiting
the connections de aansluitingen
the conscience het geweten
the consciousness het bewustzijn
the consecration de wijding
The consequences were devastating. De gevolgen waren verwoestend.
the consternation de ontsteltenis
The consternation was clearly noticeable. De ontsteltenis was duidelijk merkbaar.
the constituency de kieskring
the construction de aanleg
The construction of a highway will contribute to the growth of the suburbs. De aanleg van een autoweg zal bijdragen aan de groei van de voorsteden.
The construction project has uncovered a historical wall that was hidden for a long time. Het bouwproject heeft een historische muur blootgelegd die lang verborgen was.
The construction site had a large crane. De bouwplaats had een grote kraan.
the construction; building de bouw
the consulate het consulaat
the consultant de consultant
the consultation het overleg
the contact het contact
The contact point for questions is the reception. Het aanspreekpunt voor vragen is de receptie.
the container het vat
the contamination de besmetting
the contempt de minachting
the content de inhoud
the contest de wedstrijd
the continuation het vervolg
the contract het contract
the control het bedwang
the conversation het gesprek
the conviction de veroordeling
the cook de kok
the cooker het fornuis
the cooker hood de dampkap
the cookie het koekje
The coordination among the partners was crucial for the success of the event. De afstemming tussen de partners was van cruciaal belang voor het succes van het evenement.