English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1342) B (611) C (984) D (676) E (433) F (563) G (334) H (810) I (1369) J (102) K (66) L (422) M (581) N (314) O (329) P (723) Q (29) R (433) S (1470) T (5889) U (122) V (114) W (852) Y (302) Z (13)

English	Dutch	Learn
the apples	de appelen	Learn
the applicant	de aanvrager	Learn
the application	de toepassing	Learn
the applications	de toepassingen	Learn
the appointment	de afspraak	Learn
The appointment of the director will take place soon.	De aanstelling van de directeur zal binnenkort plaatsvinden.	Learn
the approach	de aanpak	Learn
The approach of autumn brings cooler temperatures.	De aantocht van de herfst brengt koelere temperaturen met zich mee.	Learn
the approach of winter.	de aantocht van de winter	Learn
the appropriate channels	de geijkte kanalen	Learn
the apps; applications	de applicaties	Learn
the apricot	de abrikoos	Learn
the apron	de schort	Learn
the architect	de architect	Learn
the architects	de architecten	Learn
the area	het gebied	Learn
the arm	de arm	Learn
the armchairs	de fauteuils	Learn
the arms	de armen	Learn
the army	het leger	Learn
The army should remain alert and vigilant.	Het leger moet waakzaam en paraat blijven.	Learn
the arrangement	de schik	Learn
The arrangement was mutually beneficial.	De schikking was wederzijds voordelig.	Learn
the arrangement; the settlement	de schikking	Learn
the arrest	het arrest	Learn
the arrival	de aankomst	Learn
the arrival of spring.	de aantocht van de lente	Learn
the arrow	de pijl	Learn
the arrows	de pijlen	Learn
the arrows began to wriggle across the board like caterpillars	de pijltjes begonnen als rupsen over het bord te wriemelen	Learn
the art	de kunst	Learn
The art exhibition displayed solely modern paintings.	De kunsttentoonstelling toonde louter moderne schilderijen.	Learn
the article	het artikel	Learn
the article	het lidwoord	Learn
the ashtray	de asbak	Learn
the aspect	het aspect	Learn