English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1342) B (611) C (984) D (676) E (433) F (563) G (334) H (810) I (1369) J (102) K (66) L (422) M (581) N (314) O (329) P (723) Q (29) R (433) S (1470) T (5889) U (122) V (114) W (852) Y (302) Z (13)

English	Dutch	Learn
the alms	de aalmoezen	Learn
the Alps	de Alpen	Learn
The Alps are a mountain range.	De Alpen zijn een gebergte.	Learn
the alternative	het alternatief	Learn
the ambassador	de ambassadeur	Learn
the amenities	de voorzieningen	Learn
the amicable settlements	de minnelijke schikkingen	Learn
the amount	de hoeveelheid	Learn
The amount of arsenic in the water is minuscule but significant.	De hoeveelheid arsenicum in het water is zeer gering, maar niet te verwaarlozen.	Learn
the amounts	de bedragen	Learn
the ampoule	de ampul	Learn
the amusement park	het pretpark	Learn
the analysis	de analyse	Learn
the analysts	de analisten	Learn
the angel	de engel	Learn
the animal	het dier	Learn
the animals	de dieren	Learn
the announcement	de melding	Learn
the announcements	de mededelingen	Learn
The annoyance was noticeable in his tone.	De ergernis was te merken aan zijn toon.	Learn
the answer	het antwoord	Learn
The answer to the question is still missing.	Het antwoord op de vraag is nog steeds uitgebleven.	Learn
The answers were the same.	De antwoorden waren eender.	Learn
the antibiotics	de antibiotica	Learn
the anxiety	de ongerustheid	Learn
the apologies	de excuses	Learn
the apostle	de apostel	Learn
the apostrophe	de apostrof	Learn
The apostrophe is a comma-shaped punctuation mark at the top of the line.	De apostrof is een leesteken in de vorm van een kommaatje bovenaan de regel.	Learn
the appartment	het appartement	Learn
the appearance	het optreden	Learn
the appendix	de appendix	Learn
the apple	de appel	Learn
the apple juice	het appelsap	Learn
the apple pie	de appeltaart	Learn
the apples	de appels	Learn