English-Dutch Dictionary - B

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)

English	Dutch Sort ascending	Learn
But that doesn’t matter!	Maar dat doet er niet toe!	Learn
but she didn’t think about that	maar daaraan dacht zij niet	Learn
but apparently they lived wrongly	maar blijkbaar leefden ze verkeerd	Learn
But if you insist upon being easy on yourself, life is going to be very hard on you.	Maar als je erop staat om het jezelf gemakkelijk te maken, zal het leven heel moeilijk voor je zijn.	Learn
But to tell all the distress and misery the duckling had to endure in that harsh winter would be too dire.	Maar al de nood en de ellende, welke het eendje in die strenge winter moest doorstaan, te vertellen, zou te akelig zijn.	Learn
but - the light already went out, the stove disappeared and all that was left, was the remains of a half-burnt match in her hand.	maar - daar ging het lichtje uit, de kachel verdween, zij hield slechts een klein stompje van het afgebrande lucifertje in de hand.	Learn
but	maar	Learn
box of matches	luciferdoosje	Learn
body	lijf	Learn
beloved	liefste	Learn
body	lichaam	Learn
bedsteads	ledikanten	Learn
bedstead	ledekant	Learn
bar	lat	Learn
bedsheets	lakens	Learn
boots	laarzen	Learn
boot	laars	Learn
blazing	laaiend	Learn
brush	kwast	Learn
bone-dry	kurkdroog	Learn
brushwood	kreupelhout	Learn
brass	koperen	Learn
buy	koopt	Learn
Buy the book.	Koop het boek.	Learn
buy	koop	Learn
bowls	kommen	Learn
bowl	kom	Learn
bullet	kogel	Learn
bought	kochten	Learn
bought	kocht	Learn
bats (sports)	knuppels	Learn
bat	knuppel	Learn
button	knop	Learn
button	knoop	Learn
bruise	kneuzing	Learn
bottlenecks	knelpunten	Learn