Het was lente geworden.
Het was koud, snerpend koud.
Zij stak nog een lucifertje aan.
Dat zullen wij eens proberen!
Het was heerlijk buiten op het land.
Wie zou je dan kunnen begrijpen?
en wat moeraswater te drinken
ik zou wel willen, dat je dat eens wat anders kon maken
“Maar het is zo prettig, in het water te zwemmen,” zei het eendje
maar toch liep het er hoog mee, zoals het nog nooit ergens mee gedaan had
De moeder der eendjes ging met haar hele familie naar de gracht toe.
als het maar de vergunning kon krijgen, om in het riet te liggen
“Wat is de wereld toch groot!” zeiden al de jongen; want nu hadden zij heel wat meer plaats dan in het ei.
maar van een zwaan
Nu kwam de herfst
Plof! daar sprong zij in het water.
“Het doet immers niemand kwaad!”
«Zij heeft zich willen warmen!» zei men.
Plof, plof! het riet boog zich naar alle kanten heen.
Het was een prinses, die buiten voor de poort stond.