Daar zat zij nu onder de heerlijke Kerstboom; deze was nog groter en prachtiger dan die, welke zij door de glazen deur bij de rijke koopman gezien had.
De kleine meisje strekte haar voeten reeds uit, om ook deze te warmen; maar—daar ging het lichtje uit, de kachel verdween, zij hield slechts een klein stompje van het afgebrande lucifertje in de hand.
En wat nog prachtiger om te zien was; de gans sprong van den schotel naar beneden, waggelde over den vloer, met mes en vork in de borst, en kwam naar het arme meisje toe.
Nu sterft er iemand! (paragraaf)