eenden
de eenden
eendeneieren
Het zou al blij geweest zijn als de eenden hem maar in haar midden geduld hadden
Tegen de morgen vlogen de wilde eenden op en bekeken haar nieuwe kameraad eens.
En dat deden zij; maar de andere eenden in de rondte bekeken ze en zeiden tegen elkaar:
“Je bent verschrikkelijk lelijk!” zeiden de wilde eenden; “maar dat kan ons niet schelen, als je maar niet met iemand van onze familie trouwt!”
Maar het arme eendje, dat het laatst uit het ei gekomen was en er zo lelijk uitzag, werd gebeten, gestoten en voor de gek gehouden, en dat zowel door de eenden als door de kippen.
Zo kwam het aan het grote moeras, waar de wilde eenden woonden.
De eenden beten het, en de kippen pikten het, en de meid, die de beesten eten moest geven, schopte het.
’t Is beter, door hen gedood, dan door de eenden gebeten, door de kippen gepikt, door de meid, die aan de kippen eten geeft, geschopt te worden en in de winter gebrek te lijden!
Daarbij kreeg zij zelden bezoek, want de andere eenden zwommen liever in de gracht rond, dan dat zij eens uit het water kwamen om met haar te praten.