Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)
English Dutch Recording Learn
the stop

de halte
the stops

de haltes
the storage

de opslag
the storage area

de opslagruimte
the stork

de ooievaar
the storm

de storm
The storm roared around the duckling so bad that it had to sit down so it would not blow over.

De storm gierde zo verschrikkelijk om het eendje heen, dat het moest gaan zitten, om niet omver te waaien.
the story

het verhaal
the stove

de kachel
the strangers

de vreemdelingen
the strategy

de strategie
the straw

het stro
the strawberries

de aardbeien
the strawberry

de aardbei
the strawberry ice cream

het aardbeienijs
the strawberry jam

de aardbeienjam
The stray cat meowed loudly.

De zwerfkat miauwde luid.
The stray cat was looking for food.

De zwerfkat was op zoek naar eten.
the stream

de stroom
the street

de straat
The stress is on the first syllable of that word.

De klemtoon ligt op de eerste lettergreep van dat woord.
the strict supervision

het strenge toezicht
the strides

de passen
the striker

de spits
the string

de snaar
the string

de pees
the strings

de snaren
the stroke of eight o’clock

klokslag acht uur
The stronger the response, the better we can respond to your needs.

Hoe sterker de respons, hoe beter we kunnen inspelen op jouw noden.
the structure

de structuur
the stub

het stompje
the student

de student
the student

de leerling
The student left without saying anything.

De student vertrok zonder iets te zeggen.
the students

de studenten
The students were treated strictly by the teacher.

De leerlingen werden streng bejegend door de leraar.